Aarzelend loopt ze op de witte lijnen. De lijnen lopen niet door. Dat is heel verwarrend. Uiteindelijk komt ze wel in het midden. Dan ontdekt ze dat ze juist niet op de lijnen moet lopen, maar ertussen. Dat is veilig, want dan kan je niet verdwalen. Opnieuw loopt ze. Alleen. Niemand mag met d’r mee. In haar hand heeft ze een klein schelpje om in de schaal met water in het midden te doen. Met een wens of een gedachte. Ze loopt het labyrint, 1x 2x 3x …ontelbare keren. Ze weet hoe ze moet lopen. De wendingen gaan vanzelf. Ze kent de weg. Ze is in haar eigen wereld.
* de Trojanborg, een éénpadig labyrint, uitgezet op het Keltfest